14 February 2016

"Echt of Onecht?" 1934 by prof. dr. J. van Dam

Dutch newspaper article (Telegraaf) of 23 January 1934.
For plain text, see below. Also a short article of 6 May 1934 below.




Telegraaf 23 januari 1934 (avond editie)

Is het Oera Linda Bok echt of onecht?


Prof. H. Wirth op het oorlogspad.

door Prof. dr. J. van Dam (Hoogleraar te Amsterdam).

Een Duitsche bewerking die niets positiefs bewijst, doch den twijfel versterkt.

Een geniaal vervalser.

Het befaamde Oera Linda Bok, dat al zoo vaak de pennen in beweging heeft gebracht, is opnieuw op verrassende wijze in het middelpunt van de wetenschappelijke en pseudo-wetenschappelijke belangstelling geplaatst.

    De voorgeschiedenis is vrij algemeen bekend. In 1872 publiceerde dr. J.G. Ottema uit het bezit van Cornelis over de Linden uit Den Helder een geschrift, dat een soort familiekroniek zou zijn en een overoude overlevering van Frieschen oorsprong zou bevatten. De inhoud was verrassend, vooral wegens de oudheid van het meegedeelde, maar niet geheel onverdacht: de taal, z.g. Oudfriesch, was op zijn minst sterk verbasterd. Het waren voornamelijk twee vragen, die de filologen verder bezighielden: Is het echt? - dan openden zich ongekende perspectieven op de voorgeschiedenis der Germanen -, of: is het onecht? - wie is dan de, men mag wel zeggen geniale grappenmaker, die de wetenschap van zijn tijd en later zoo in het ootje durfde en kon nemen?
    Welnu, de eerste vraag werd en wordt ook nu nog algemeen met neen beantwoord: het werk is een vervalsing, en het belangwekkende uitzicht op de Germaansche oudheid wordt weer in nevelen gehuld. De vraag, wie dan wel de maker van dit meesterwerk van travestie en parodie geweest is, wordt vrij algemeen in den geest van dr. M. de Jong beantwoord, die in zijn uitvoerig werk: Het geheim van het Oera-Linda-boek (Bolsward 1927), Dr. Eelco Verwijs, een voortreffelijk kenner der middeleeuwsche letterkunde en bovendien op dat gebied als parodist bekend, als zoodanig aanwees.
    Toch zijn nog lang niet alle moeilijkheden opgelost, en prof. Brugmans wijst er in zijn "Nieuws over het Oera Linda Bok" (mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen Deel 66 Nr. 5, 1928) uitdrukkelijk op, dat het strikte bewijs nooit is geleverd. Zoo blijft b.v. als groote moeilijkheid over, dat Verwijs en Over de Linden elkaar pas laat, in 1867 hebben leeren kennen, toen de geschiedenis van het handschrift al aan de orde was gesteld. Voor een nieuw onderzoek van de kwestie was er dus ook na het boek van dr. De Jong nog aanleiding.

Herman Wirth.

Dit nu is op zeer verrassende wijze gekomen van de hand van onzen ex-landgenoot, prof. Herman Wirth, die al sinds jaren ons land ook geestelijk heeft verloochend en in Marburg als "Privatgelehrter" naast de officieele wetenschap de praehistorie op eigenaardige, maar niet weinig succesvolle wijze beoefent.
    Hij biedt nu aan het Duitsche volk dit oudste document van Germaansch geestesleven in vertaling aan, blij, het aan de voorstanders der vervalschingstheorie te hebben ontrukt en in de stellige verwachting, dat dit volk er veel tot eigen stichting en inzicht uit zal leeren.

Men moet over dit feit niet al te gering denken. Wirth is een figuur van groote beteekenis in Duitschland. Hij hoort tot die halfwetenschappelijke menschen, bij wie het critisch inzicht is geatrofieerd naast, misschien wel ten gevolge van het woekeren  der fantasie, en die de gave bezitten, eigen inzichten voor te dragen op een wijze, die vooral den leek fascineert en diens nog weinig ontwikkelden twijfel en critiek het zwijgen oplegt. Hij is een goed kenner en een al te gemakkelijk interpreet der Europeesche voorgeschiedenis en hij ziet dingen, samenhangen, uitingen van geestelijk leven, die er geweest kunnen zijn, maar wier bestaan hij niet kan bewijzen. het zou hier te ver voeren, uiteen te zetten, uit welke wortelen zijn aanhang in Duitschland is ontstaan. Ik duid slechts aan, dat zich in de wetenschap al sinds tientallen van jaren het inzicht heeft baangebroken, dat de cultuur onzer Germaansche voorouders in vergelijking met de klassieke, schromelijk is miskend en dat er dientengevolge alle aanleiding bestaat, haar waarden in het licht te stellen. Dat dat inzicht nu ook tot het publiek doordringt, is begrijpelijk en wordt bevorderd door de ideologische verheerlijking der Germanen, wier bijzondere eigenschappen door velen in de tegenwoordige Duitschers teruggevonden worden, die als afstammelingen van het z.g. noordsche ras geroepen zijn, den Germaanschen aard, zoo waardevol voor de wereld, in stand te houden.

In dit verband nu speelt Wirth een zoo groote rol, dat de officieele wetenschap er een beetje mee verlegen is en niet weet, of zij zijn theorieen beter negeeren of weerleggen moet.
    Is het dan inderdaad op lichtvaardige gronden, dat de Nederlandsche wetenschap het Oera Linda Bok als een vervalsching beschouwt? En welke motieven leiden Wirth er toe, de echtheid opnieuw te verdedigen?

De Bewijsvoering.

Wirth accepteert, na nieuw deskundig onderzoek, het feit, dat het papier van het handschrift van het Oera Linda Bok in de 19de eeuw is gemaakt. Maar dit kan natuurlijk best een afschrift of omwerking van een ouder geschrift zijn, zoodat dit feit op zichzelf niets zegt tegen Wirth's veronderstelling, dat er in den bestaanden tekst bronnen verwerkt zijn, die zoo oud en geloofwaardig zijn, dat alle critiek de vertelde feiten niet kan omverwerpen. Uit de jaren 1848 tot 50 en 1854 citeert hij getuigenissen, die moeten bewijzen, dat het handschrift toen al in het bezit van Over de Linden was. Staan er nu dingen in, die een vervalscher, zelfs een man van wetenschappelijke kennis als Verwijs, laat staan een eenvoudig man als Cornelis niet uit de vakliteratuur kon weten, dan is het bewijs voor de echtheid geleverd.
    Zulke dingen nu zoekt Wirth bijeen en hij vindt nog al wat van zulk materiaal. Zoo werden de in de kroniek vermelde paalwoningen pas in 1853 in Zwitserland ontdekt. De oorspronkelijke tekst zou dan ettelijke malen overgeschreven en het meest ingrijpend door een humanist van de 17de eeuw gewijzigd zijn. Aan hem schrijft Wirth ook het foutieve Oudfriesch en de talrijke, nu humoristisch aandoende geleerde naamverklaringen toe.
    Daartegenover moet ik er op wijzen, dat er in deze redeneering foutenbronnen schuilen, waarmee Wirth geen rekening heeft gehouden. Wat de getuigenissen over het vroege bestaan van het handschrift betreft, is het toch niet uitgesloten, dat sommigen zich na vele jaren te goeder trouw hebben vergist, of dat anderen - Wirth, die zijn landgenooten lang niet malsch critiseert, zal hen voldoende kennen, om dat mogelijk te vinden - aan de grap meededen.
    Dat geldt b.v. stellig voor Verwijs, van hem is bovendien ook niets bekend van een op eerewoord gegeven verklaring. Verder is het toch niet uitgesloten, dat een zoo geniaal man als de vervalscher moet zijn geweest, uit zijn wetenschappelijke intuitie dingen heeft verzonnen, die later gebleken zijn, waarheid te zijn. Waarom zou een vindingrijk schrijver b.v. niet op de gedachte kunnen komen, dat ook de huizen onzer voorvaderen al op palen waren gebouwd? En ten slotte, is alles, wat Wirth aan echte gegevens heeft verzameld, inderdaad ook bestand tegen de objectieve critiek van germanisten en praehistorici van professie?

Hier is nu juist het punt, waarop de typisch onexacte geest van Wirth den critischen lezer teleurstelt. Met een methode, die merkwaardig genoeg juist vaak op het gebied der praehistorie door dilettanten wordt toegepast, verbindt hij een reeks dingen en verschijnselen met elkaar, die oogenschijnlijk telkens wat met elkaar te maken hebben, maar waarvan het verband als reeks hoogst twijfelachtig is.

In het wetenschappelijk aanhangsel van zijn uitgaaf geeft hij een ongeloofelijke massa stof uit alle periodes der voorgeschiedenis, die buitengewoon verwarrend is en steeds weer van het te bewijzen doel afleidt. De manier, waarop hij van een god Krodo via de zwaan als levenbrengend dier (later verdrongen door den ooievaar) bij de Lohengrinsage belandt, is daarvoor karakteristiek. Bovendien sluit hij telkens aan bij zijn eigen theorieen omtrent den Westerschen oorsprong der menschelijke cultuur, zijn oplossing van het Atlantisprobleem enz., die, hoe belangwekkend ook, uiterst aanvechtbaar zijn. Hij neemt b.v. aan, dat het getuigenis van het Oera Linda Bok, dat de Friezen omstreeks 2000 v. Chr. een reis naar de Middellandsche Zee hebben ondernomen, echt is, omdat het zijn eigen veronderstelling omtrent de Noordelijke herkomst der Filistijnen eenigszins bevestigt. Maar als de geleerde schrijver der kroniek dit nu eens uit zijn duim heeft gezogen en Wirth zelf zich heeft vergist? Wat dan? Toch trekken sommige punten zonder twijfel de aandacht, zoo, waar het Oera Linda Bok de godin Nehalennia noemt, wier vereering uit Walcheren bekend is, of waar de uitvoerige beschrijving van een aan eeredienst gewijden toren door Wirth niet zonder speurzin met andere torens en torenmotieven in verband wordt gebracht.

Nov. 1941: tentoonstelling Het wetenschappelijke Duitse boek.
Links: Prof.dr. Jan Van Dam

Niets bewezen.

Wirth heeft in zijn uitgave, naar het mij voorkomt, niets positief bewezen. Daarvoor is zijn materiaal te groot, zijn methode te zwak, zijn geest te weinig zakelijk. Maar bestaande twijfelingen heeft hij zeker versterkt, en het zal de plicht zijn van de echte wetenschap, deze in half profetischen toon geschreven uiteenzettingen te controleeren.

een nieuw bronnenonderzoek van het Oera Linda Bok is daarom hoogst gewenst, vooral in het belang van de wetenschap der Germaansche praehistorie. Iedere twijgel omtrent echtheid of onechtheid behoort te verdwijnen. Er is dus inderdaad weer nieuws over het Oera Linda Bok en nieuw werk aan den winkel!
    Wirth zal in zijn vroeger vaderland wel geen ander oordeel hebben verwacht. Het past immers precies in het beeld, dat hij zich van ons heeft gevormd. Het ontbreekt ons geheel en al aan stambesef, zegt hij nadrukkelijk, en zonder dat schijnt de wetenschap der germanistiek voor hem onmogelijk te zijn. Zij wordt naar zijn opvatting minstens evenzeer door de intuitie als door de critiek der feiten gevoed. Dat een klein beetje stambesef ons geen kwaad zou doen, wil ik gaarne toegeven, maar het tweede inzicht kan ik onmogelijk onderschrijven. Over deze dingen beslisse de wetenschap zonder voor- of tegeningenomenheid!
    (Nadruk verboden).

No comments:

Post a Comment